brander
English
    
    
Noun
    
brander (plural branders)
- A person who brands.
- An implement used to brand something; a branding iron.
Verb
    
brander (third-person singular simple present branders, present participle brandering, simple past and past participle brandered)
- (transitive, obsolete) To cook (meat, etc.) on a gridiron.
Afrikaans
    
    Etymology
    
Probably related to branding. This etymology is incomplete. You can help Wiktionary by elaborating on the origins of this term.
Pronunciation
    
- Audio - (file) 
Derived terms
    
Dutch
    
    Pronunciation
    
- IPA(key): /ˈbrɑn.dər/
- Audio - (file) 
- Hyphenation: bran‧der
- Rhymes: -ɑndər
Noun
    
brander m (plural branders, diminutive brandertje n)
- A receptacle in which a fuel or candle is placed to be burnt.
- blowtorch
- (nautical) fireship [from 17th c.]
- P.C. Hooft, Nederlandsche Historien, Book XXII, in W. Hellinga en P. Tuynman (eds.), Pieter Corneliszoon Hooft, Alle de gedrukte werken, 1611-1738, vol. 5, page 968.
- Treslong, hebbende, korts te voore, met den Heere van Warmondt, Ammiraal van Hollandt, en de Scheepshopluiden der vloote by den Doel, zeekeren aanslagh, tot bevryding der Schelde, beraamt, verzocht drie oft vier lichte scheepen van oorlogh, om te dienen tot geleiders aan die van Antwerpen; twintigh schouwen elk met acht roeyers, om volk te landen; drie galeyen, elke van vyftigh voeten kiels, om op de stroom en elders gebruikt te worden; eenighe branders, om 't maaken van 's vyands brug te verhinderen, vier boots die tot Vlissinge laaghen; voorts etlyke bylen, voorhaamers, spaaden, en andre behoeften.- (please add an English translation of this quotation)
 
 
 - Synonyms: brandschip, vuurschip
 
- P.C. Hooft, Nederlandsche Historien, Book XXII, in W. Hellinga en P. Tuynman (eds.), Pieter Corneliszoon Hooft, Alle de gedrukte werken, 1611-1738, vol. 5, page 968.
Etymology 2
    
Related to branding. This etymology is incomplete. You can help Wiktionary by elaborating on the origins of this term.
Noun
    
brander m (plural branders, diminutive brandertje n)
- (obsolete) A breaker (wave). [19th c.]
- 1883, De Zee, volume 5, page 77:- Gedurende een hevigen storm bij het eiland Porto Santo, die o. a. een ten anker liggend schip van zijn ankers had geslagen en in de hevige branders te gronde had doen gaan, kwam eene boot in het midden der baar aanzeilen, koersende naar den wal.- (please add an English translation of this quotation)
 
 
 
Old Swedish
    
    Alternative forms
    
Etymology
    
From Old Norse brandr, from Proto-Germanic *brandaz.
Declension
    
  Declension of brander (strong a-stem)
Derived terms
    
- mordhbrander (“arson”)
Descendants
    
- Swedish: brand
    This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.